Specifieke richtlijnen voor historische boerderijen

Historische boerderijen tot 1940

Door de dynamiek van de rivieren in dit deel van de Betuwe, lig­ gen de oude erven van oudsher op de oeverwallen. Vaak ook op woerden, verhoogde woonheuvels. In de gemeente Lingewaard staan boerderijen die hun oorsprong hebben in de 17e eeuw. De boerderijen op een woerd/woonheuvel gaan zelfs terug tot de ont­ginning in de 12e eeuw. Het hoofdgebouw is meestal een halle­huisboerderij met een rechthoekige plattegrond zonder uitbouwen, met voorin het woongedeelte en achter het (voormalige) bedrijfs­gedeelte. Deze boerderij bestaat uit één bouwlaag en wordt afge­dekt met een forse kap met lage gootlijnen en veelal voorzien van een wolfseind. Hallehuis boerderijen werden soms aan één zijde uitgebouwd, waarbij een dwarskap op dat gedeelte werd gebouwd. Dit boerderijtype, dat wordt aangeduid als krukhuisboerderij, is te herkennen aan een L-­vormige noklijn. Als het woongedeelte aan twee kanten werd uitgebouwd, ontstond een volledige dwarskap. Naar de T­-vormige noklijn die hierdoor ontstaat, wordt gesproken van een T-­boerderij. Het T-­huis heeft anderhalve tot twee bouwla­gen en wordt afgedekt met een schilddak of een zadeldak. Kruk­- en T­-huisboerderijen ontstonden aanvankelijk door verbouwing van bestaande hallehuisboerderijen. Na de 18e eeuw werden deze boerderijtypen direct als zodanig gebouwd.

De wederopbouwperiode 1940-1965

Wederopbouwerven liggen op de plek van voormalige ‘oude erven’ en daardoor vooral op de oeverwallen. De opzet van een weder­opbouwerf is ruim en afgestemd op een (voor die tijd) modern functionerend erf. De gebouwen zijn geordend rond een ruime cen­trale ruimte. Bij de plaatsing van de diverse gebouwen is rekening gehouden met bestaande richtingen in het landschap zoals kavel­ grenzen, bomenrijen en watergangen. Vanuit het landschap wordt het geheel duidelijk beleefd als één erf. Naast de op het hallehuis geïnspireerde vorm van de boerderij hebben veel boerderijen een streekeigen karakter dat tot uitdrukking komt in de toepassing van het type van de T­-boerderij. De voorhuizen van de vaak grote hoe­ves hebben een voornaam maar ook sober karakter. Op wederop­bouwerven is onderscheid tussen het woon­ en werkgedeelte in de bebouwing afleesbaar. De zijgevels van het woongedeelte zijn hoger dan de zijgevels van de stallen en de schuren. In detaillering is het verschil tussen woning, schuur en stal minder duidelijk. Zo zijn kenmerkende details als roedenverdeling en bijzonder metselwerk zowel in de woning als in de schuren en stallen toegepast. Woning, schuren en stallen zijn gelijktijdig als geheel ontworpen en gebouwd.

Na 1965

De situering van erven en bebouwing wordt na 1965 minder bepaald door het landschap en de dynamiek van de rivieren. Hierdoor lig­gen de jongere erven zowel op de oeverwallen als in de komgron­den en nauwelijks op woerden, tenzij het gaat om herontwikkeling van oude locaties. Doordat de verbinding met de landschappelijke onderlegger minder sterk is, zijn de erven minder met het landschap verknoopt. Ook vertoont de bebouwing weinig samenhang met de karakteristieke oorspronkelijke bebouwing in het gebied. De erven hebben vaak een ruimere opzet door de moderne bedrijfsvoering en twee ontsluitingen, een schone en een vuile weg. In de bebouwing op de erven is het hoofdgebouw duidelijk herkenbaar ten opzichte van de bijgebouwen. Het hoofdgebouw heeft een pro­minente positie op het erf. De hoogte van de zijgevels varieert. Over het algemeen is het hoofdgebouw op het erf eenvoudig vormgege­ven. De bijgebouwen zijn op een modern erf vaak vele malen groter dan het hoofdgebouw maar onderscheiden zich door de ligging en doordat ze minder gedetailleerd zijn van het hoofdgebouw. De landschappelijke inpassing van moderne agrarische bedrijven ver­schilt. Sommige zijn door goede aanplant van streekeigen beplanting goed ingepast in het landschap, andere liggen kaal in het landschap.

  • De boerderij behoud bij bouwplannen een eenvoudige recht­ hoekige vorm met een ononderbroken forse kap.
  • De boerderij is opgetrokken uit roodbruine baksteen of voor­ zien van stucwerk in de kleuren gebroken wit, lichtgrijs of lichtgeel. Het voorhuis wordt gekenmerkt door een donker­grijze plint.
  • In de gevelindeling blijft de oorspronkelijke verdeling van woon­ en werkgedeelte herkenbaar.
  • Bij herbouw wordt uitgegaan van de oorspronkelijke plaat­sing van de boerderij op het erf en van het oorspronkelijke volume en massaopbouw van de boerderij.
  • Gevel­ of dakbekleding bestaat niet uit dakpanprofielplaten, sandwichpanelen of geprofileerde staalplaten en er worden geen kunststof kozijnen toegepast.

afdrukken
Erven en boerderijen in landelijk gebiedErven en boerderijen in landelijk gebiedErven en boerderijen in landelijk gebied