Thema 15 Parken, groengebieden en sportcomplexen
Beoordelingscriteria
Onderstaande welstandscriteria gelden specifiek voor dit bebouwingsthema. Als een bouwplan niet aan deze specifieke welstandscriteria voldoet, kan een nadere beoordeling plaatsvinden op basis van de
algemene welstandscriteria. Wellicht dat dit alsnog leidt tot een positief welstandsoordeel.
De voorgaande gebiedsbeschrijvingen en beleidsuitgangspunten welstand maken deel uit van deze beoordelingscriteria.
Criteria gelden slechts indien en voor zover het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet anders bepaalt.
Voor reclame, markiezen/zonweringen, terrassen en uitstallingen zijn afzonderlijke
objectcriteria in de welstandsnota opgenomen.
Situering
- De indeling van het perceel en de hoofdopzet van het pand moeten worden afgestemd op de (stedenbouwkundige) karakteristiek van de locatie en de landschappelijke inrichting van het stedelijk groen (hiërarchie, ontsluiting, zichtlijnen en dergelijke).
- Gebouwen richten zich in hun situering en verschijningsvorm op de maat, de schaal en de ruimtelijke structuur van de omgeving.
- Bestaande doorzichten of zichtlijnen moeten worden gehandhaafd.
- Bebouwing of bebouwingscomplexen liggen doorgaans vrij in de ruimte.
- Zij- en achtergevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte dienen als voorgevel behandeld te worden.
- Bij toevoegingen en aanbouwen dient de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend te zijn.
Massa en vorm
- De hoofdvorm van de bebouwing is eenduidig.
- De richting van de gebouwen dient ingepast te worden in de landschappelijke inrichting van het stedelijk groen.
- De vormgeving van het dak moet afgestemd zijn op de stijl en het karakter van het betreffende pand.
- In een parkachtige omgeving moet een complex van gebouwen geclusterd of in een onderlinge samenhang op het terrein geplaatst staan.
- Aan- en bijgebouwen dienen rekening te houden met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- Serres moeten in maatvoering en aansluiting afgestemd zijn op de ondergevel en transparant uitgevoerd worden.
Gevels
- Gevels zijn eenduidig vormgegeven in een architectonische uitstraling.
- De horizontale en / of verticale geleding van de gevels is in maat en schaal afgestemd op die van de parkachtige omgeving.
- Bij uitbreidingen is het aanwezige architectonische uitstraling maatgevend.
Kleurgebruik
- Hoofdmaterialen worden in gedekte en natuurlijke kleuren toegepast.
- Bij renovatie en nieuwbouw wordt het oorspronkelijke kleurgebruik als uitgangspunt genomen.
- Grotere vlakken tonen geen sterke kleurcontrasten.
- Kleurgebruik dient bij te dragen aan de herkenbaarheid en de eigen identiteit van de bebouwing.
Materiaalgebruik
- Bij verbouwing is het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik uitgangspunt.
- Bij renovatie en nieuwbouw is de materiaalkeuze afgestemd op die van de stedelijke omgeving.
- Kunststof, volkern plaat, spiegelende oppervlakken worden niet toegepast bij beplating van gevels.
- Grote vlakken hebben een structuur of onderverdeling.
- Materiaalgebruik dient bij te dragen aan de herkenbaarheid en de eigen identiteit van de bebouwing.
Detaillering
- De detaillering is zorgvuldig en met aandacht voor de plasticiteit van de gevel uitgewerkt.
Afwerking erven
- De openbare ruimte in de directe omgeving van de gebouwen en de bebouwing op zich dienen als geheel te worden gezien en ook zodanig te worden ingericht.
Objectcriteria
De objectcriteria voor reclame, markiezen/zonweringen, terrassen en uitstallingen zijn beschreven in hoofdstuk 6.