Thema 18: Bedrijven in het buitengebied
Voor de bebouwingsthema's in het buitengebied van de gemeente Winterswijk gelden de volgende paragrafen met welstandscriteria:
| code deelgebied | bebouwingsthema | inhoud | paragraaf |
| 16 | De karakteristieke boerderij in het buitengebied | criteria voor erven waarvan het hoofdgebouw van het (voormalige) agrarische bedrijf vóór 1940 én als agrarisch gebouw tot stand gekomen is en het gebouw wordt gekenmerkt door een oorspronkelijke karakteristiek, in bouwvorm of in uitvoering (materiaal, kleur en detaillering) | zie 4.16 |
| 16 | Overige boerenerven in het buitengebied | criteria voor agrarische bedrijfsgebouwen/complexen, die niet vallen onder het bebouwings-thema "de karakteristieke boerderij in het buitengebied" | zie 4.17 |
| 16 | Bedrijven in het buitengebied | criteria voor bedrijven die gelegen zijn in het buitengebied en niet aangemerkt worden als een karakteristieke boerderij in het buitengebied, overige boerenerven in het buitengebied | zie 4.18 |
| 16 | Woningen in het buitengebied | criteria voor woningen in het buitengebied die niet onder een ander bebouwingsthema in het buitengebied vallen | zie 4.19 |
De criteria in deze paragraaf gelden uitsluitend voor het bebouwingsthema "bedrijven in het buitengebied". Er is sprake van een bedrijf in het buitengebied indien:
- het een bedrijf is, gelegen in het buitengebied en niet aangemerkt wordt als een (karakteristieke) boerderij in het buitengebied, overige boerenerven, of een recreatiegebied.
4.18.2
Beoordelingscriteria
Algemeen
Behoud van het streekeigen karakter van bestaande bebouwing en erven staat voorop. Nieuwe (bedrijfs)gebouwen krijgen een eigen, functionele vorm, waarbij situering, schaal, silhouet en kleurtoepassing zorgvuldig zijn afgestemd op cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de omgeving.
Bij het bepalen van de erfopzet en de groepering van de gebouwen dient ingespeeld te worden op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke elementen. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang:
- het landschapstype
- de schaal/korrelgrootte van het gebied
- het verkavelingspatroon
- de richting van de lijnen van het landschap
- het zicht op het bouwperceel vanuit de omgeving
- eventuele hoogteverschillen en topografische grenzen (zoals steilrandjes)
De afzonderlijke gebouwen op het bedrijfsperceel dienen samen, qua
oriëntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble te vormen.
Voor een goede inpassing van de bedrijfscomplexen in het landschap is erfbeplanting onmisbaar. Bij nieuwbouw dient een erfbeplantingsplan dan ook deel uit te maken van het bouwplan.
Zij- en achtergevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of vanuit het landschap dienen als voorgevel behandeld te worden.
Beoordelingscriteria puntsgewijs
PLAATSING/SITUERING
- De indeling van het perceel en de hoofdopzet van het hoofdgebouw moeten worden afgestemd op de stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristiek van de locatie (hiërarchie, ontsluiting, zichtlijnen e.d.).
- Bij (vervangende) nieuwbouw moet rekening gehouden worden met het algemene gebiedskarakter en landschapstype.
- Bestaande doorzichten moeten worden gehandhaafd.
- De hoofdbebouwing moet met de voorgevel gericht staan naar de straatkant, bijgebouwen dienen een ondergeschikte positie te hebben.
- De bestaande rooilijn dient te worden gerespecteerd.
MASSA/VORM
- Met de ritmiek, de schaal en de hoogte van de bestaande bebouwing in de omgeving dient rekening gehouden te worden.
- Elke bouwmassa moet zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet passen bij de bouwmassa's van het betreffende complex. Individuele bouwmassa's moeten bijdragen aan een evenwichtige massaopbouw van het complex gezien vanuit de omgeving.
- Bij nieuwbouw dient de hoofdvorm eenduidig te zijn en bij aanpassingen van individuele panden dient de hoofdvorm duidelijk herkenbaar te blijven.
- Aan een bijgebouwen dienen rekening te houden met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- De richting van het hoofdgebouw dient in hoofdzaak de richting van de straat te volgen.
GEVELOPBOUW
- Renovatie en/of vervangende nieuwbouw dient de oorspronkelijke gevelopbouw te respecteren.
- De verschillende hoofdfuncties moeten te onderscheiden zijn door architectonische accenten en geledingen.
MATERIALEN EN KLEUREN (hoofdvlakken)
- Bij verbouwing of renovatie dient men de uitstraling van het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik tot uitgangspunt te nemen..
- Het gebruik van kunststof als vervanging voor kozijnen is mogelijk als de profilering, detaillering en kleurstelling gelijkwaardig is aan de bestaande (houten) kozijnen.
- De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop moet staan.
- De kleuren van de dakbedekking en de gevels moeten op elkaar afgestemd zijn
- Grote vlakken mogen geen sterke kleurcontrasten tonen.
- Glas en spiegelende oppervlakken mogen niet worden toegepast bij beplating van de gevels.
Aanvullende criteria voor welstandsniveau 1 en 2
COMPOSITIE MASSA-ONDERDELEN
- Gebouwen moeten geclusterd of in onderlinge samenhang op het terrein geplaatst zijn.
- Aanbouwen en bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdbebouwing en dienen gesitueerd te zijn aan/achter de achtergevel van de hoofdbebouwing.
- Publieke en representatieve functies moeten naar de straatzijde georiënteerd zijn.
GEVELINDELING
- Grote vlakken moeten een structuur of onderverdeling hebben.
- Zeer grote lengtes van gebouwen dienen door materiaal- en kleurgebruik geleed te zijn.
Aanvullende criteria voor welstandsniveau 1
MATERIALEN EN KLEUREN
- Het materiaalgebruik bij bijgebouwen, aan- en uitbouwen moet afgestemd zijn op dat van het hoofdgebouw.
- Voor kozijnen en eventuele gevelbetimmering dient te worden aangesloten bij de oorspronkelijke materialen.
DETAILLERING
- De detaillering dient zorgvuldig en met aandacht voor plasticiteit van de gevel uitgewerkt te zijn.
BOUWWERKEN OP ERVEN
- Erfafscheidingen op voor? en zijerven mogen maximaal 1 m hoog zijn en moeten passen bij het karakter van de omgeving. Duurzaam materiaalgebruik en/of landschappelijke inrichting is daarbij van belang.
- Hekwerken e.d. aan de straatzijde moeten op één lijn staan en zijn in hoogte en vormgeving op elkaar afgestemd.
