Thema 4: Gemengde bebouwing - centrumfuncties
4.4.2
Beoordelingscriteria
De bijbehorende gebiedsbeschrijvingen uit hoofdstuk 3 en de voorgaande beleidsuitgangspunten welstand maken deel uit van de beoordelingscriteria
Beoordelingscriteria puntsgewijs
PLAATSING/SITUERING
- De panden moeten met een eigen entree en entreegebied georiënteerd zijn op de openbare ruimte/straatzijde.
- Verspringingen in de rooilijn moeten binnen de uitersten van de naastgelegen bebouwing blijven.
- De indeling van het perceel en de hoofdopzet van het pand moeten worden afgestemd op de stedenbouwkundige karakteristiek van de locatie.
- Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg dienen als voorgevel behandeld te worden.
- Bij toevoegingen en aanbouwen dient de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend te zijn.
- Bijgebouwen dienen een ondergeschikte positie te hebben;
- Bestaande doorzichten of zichtlijnen moeten worden gehandhaafd.
MASSA/VORM
- De hoofdvorm van de gebouwen moet eenduidig zijn.
- De richting van de gebouwen dient in hoofdzaak de richting van de straat te volgen.
- De vormgeving van het dak moet afgestemd zijn op stijl van betreffende pand.
- Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen dienen toevoegingen per pand ondergeschikt te zijn aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel. Hierbij is de eenmaal toegevoegde toevoeging in beginsel de standaard uitvoering voor de overige panden.
- De bebouwingshoogte moet afgestemd zijn op het silhouet van de straatwand en bestaat minimaal uit 2 bouwlagen. Hierbij dienen verspringingen in de dakgoothoogte binnen de uitersten van de naastgelegen bebouwing te blijven.
- In de bebouwing dient zo mogelijk de functie zichtbaar gemaakt te zijn.
GEVELOPBOUW
- Bij renovatie en/of nieuwbouw dient de oorspronkelijke gevelopbouw gerespecteerd te worden.
- Onderverdieping(en) van gebouwen moeten een open karakter hebben en georiënteerd zijn op de openbare ruimte. Blinde gevels aan de openbare ruimte zijn niet toegestaan.
- De onderpui en de bovengevel dienen een samenhangend geheel te vormen. De plaatsing van penanten en kolommen dienen de gevelritmiek te ondersteunen.
- De onderzijde (plint) en de bovenzijde (goot of kroonlijst) dienen een horizontale geleding te geven en het gevelvlak af te bakenen. Bij splitsing van ruimten moet de architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand behouden blijven; bij samenvoeging van meerdere panden, moet de individualiteit van de panden voorop blijven staan.
- De ritmiek van de gevel, dient naar voren te komen in gevelassen.
MATERIAAL- EN KLEURGEBRUIK (hoofdvlakken)
- Bij verbouwing of renovatie dient men de uitstraling van het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik tot uitgangspunt te nemen.
- Het gebruik van kunststof als vervanging voor kozijnen is mogelijk als de profilering, detaillering en kleurstelling gelijkwaardig is aan de bestaande (houten) kozijnen. Dit geldt niet voor monumenten.
- Bij nieuwbouw dient de materiaalkeuze eigentijds te zijn en/of afgestemd te zijn op die van de stedelijke omgeving en dienen aardse kleuren te worden toegepast.
- Glas en spiegelende oppervlakken zijn niet toegestaan bij beplating van gevels.
- Grote vlakken dienen een structuur of onderverdeling te hebben en mogen geen sterke kleurcontrasten tonen.
- Hoofdmaterialen moeten in gedekte kleuren toegepast worden.
- Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen moeten de kleuren en materialen van gevels, daken, kozijnen, ramen en deuren evenals de aangebouwde delen op elkaar afgestemd zijn.
Aanvullende criteria voor welstandsniveau 1 en 2
COMPOSITIE MASSA-ONDERDELEN
- Aan en bijgebouwen dienen rekening te houden met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing.
- Panden moeten rechtstreeks georiënteerd zijn op de openbare ruimte. Toegangen naar publieksruimten dienen steeds aan de straat te zijn gesitueerd.
- Serres moeten in maatvoering en aansluiting afgestemd zijn op de ondergevel en transparant uitgevoerd worden.
- De vormgeving van het dak moet worden afgestemd op het karakter van het betreffende pand.
GEVELINDELING
- Bij renovatie en verbouwing dient aangesloten te worden bij de richting en de maatverhoudingen van de bestaande gevelopeningen.
- Bij bijgebouwen, aan- en uitbouwen dient de oorspronkelijke architectuur op eigentijdse wijze geïnterpreteerd te worden.
- De gevels moeten een duidelijke plint en een beëindiging aan de bovenzijde hebben.
- Gevelopeningen dienen in de stedelijke omgeving een verticaal karakter te hebben.
- Zijgevels aangrenzend aan de openbare ruimte worden beoordeeld als voorgevel en dienen ten minste op voetgangersniveau voorzien te zijn van gevelopeningen.
- Grote vlakken moeten een structuur of onderverdeling hebben.
Aanvullende criteria voor welstandsniveau 1
MATERIALEN EN KLEUREN
- Bij nieuwbouw dient de materiaalkeuze eigentijds te zijn.
DETAILLERING (onderdelen)
- De detaillering dient zorgvuldig en met aandacht voor de plasticiteit van de gevel uitgewerkt te zijn.
BOUWWERKEN OP ERVEN
- Hekwerken hoger dan een meter moeten achter de voorgevelrooilijn staan en afgestemd zijn op de architectuur van het hoofdgebouw.
- De erfafscheidingen op achtererven, gelegen in het zicht van de openbare ruimte, moeten bestaan uit hagen of heggen, al dan niet voorzien van open en donker geschilderd hekwerk, tot max. 2 meter.
