Kenmerken nieuwe stads- en dorpsgebieden

Naast de historische gegroeide bebouwing 'langs oude wegen' zijn vanaf 1950 bij haast alle in het gebied voorkomende kernen planmatige uitbreidingen gemaakt. De omvang en het groeitempo verschilt sterk van elkaar. Deze uitbreidingen dragen veelal de stedenbouwkundige kenmerken van de vooroorlogse 'tuindorpen': symmetrische straatprofielen met voortuinstroken en woningen in twee bouwlagen met langskap, vrijstaand, als twee-onder-één-kap of in rijtjes. De straten zijn zorgvuldig ontworpen en hebben een informeel groen karakter. De karakterverschillen door de jaren heen hebben een beperkte invloed op de openbare weg, met uitzondering van enkele woongebieden uit de jaren ’80, die juist een grillig stratenpatroon vertonen met weinig doorgaande wegen. De architectuur richt zich naar verschillende perioden, maar dit leidt alleen in de grotere kernen als Hengelo, Vorden en Zelhem tot duidelijk verschillende buurten. Hoe hoger het groeitempo des te uniformer de architectuur per periode. Na 1990 worden de kavels snel kleiner en de woningen groter. Woningen in groepjes of rijtjes krijgen een individueler gezicht en er wordt uit alle voorgaande perioden ‘geciteerd'. Om de samenhang in architectuur te bevorderen is beeldregie, soms in combinatie met meer standaardisatie, onvermijdelijk.

Kenmerkenmatrix nieuwe stads- en dorpsgebieden

Wegen / profiel
  • Planmatige buurten. Meest tuindorpprofiel.
  • Eenzijdige, soms tweezijdige benadering.
Bebouwing
  • Planmatig of gevarieerd; meest traditioneel en landelijk.

  • 1 en 2 lagen + kapvorm met lage goten.
Stijl / detail
  • Eenvoudig; gevarieerd per pand, ontwerpeenheid of rijtje.
Materiaal / kleur
  • Meest rustige gedekte tinten en natuurlijke materialen, zoals baksteen, pannen en hout.
afdrukken
Nieuwe stads- en dorpsgebieden