3.3.4 Woongebieden met samenhang

Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw is de eerste planmatige woningbouw op kleine schaal toegepast, later in de na-oorlogse periode werd de omvang groter.
De vooroorlogse woningbouw is in of direct tegen de historische kernen gesitueerd en vormgegeven in eenvoudige bouwblokken in een zorgvuldig gedetailleerde baksteenarchitectuur. De bouwhoogte varieert van één tot twee bouwlagen met kap. De lengte van de bouwbokken is wisselend, waardoor de straatwanden zowel een open als meer besloten karakter kunnen hebben. Het stratenpatroon is eenvoudig en bestaat uit rechte straten in een symmetrisch profiel en incidenteel bomen op het trottoir.

De wijken van vlak na de Tweede Wereldoorlog kennen ook een eenvoudig stratenpatroon, dat in tegenstelling tot de vooroorlogse wijken vaker gerelateerd is aan de oorspronkelijke landschappelijke structuur. De blokken hebben wisselende lengtes, variërend van vrijstaande, twee-onder-één-kap-wningen en rijtjeswoningen. De herhaling en gelijkvormigheid van de woonblokken, met eenvoudige hoofdmassa’s en kapvormen, zoals zadeldaken of schilddaken, zorgen voor rust en samenhang. In het begin van de Wederopbouwperiode is de architectuur traditioneel en ambachtelijk, tegen het einde is deze – onder invloed van nieuwe bouwmethodieken – eenvoudiger en meer rationalistisch.

Als reactie op de oudere woonwijken, die als zakelijk en monotoon werden ervaren, is in de jaren ’70 meer gebouwd in relatie tot de ‘menselijke’ schaal. Er ontstaan woonerven, die zijn opgebouwd uit aparte kleinere buurten, veelal van elkaar gescheiden door hoofdontsluitingen en groenstructuren. De straten kennen veel verspringen in het profiel en in rooilijnen. De architectonische uitstraling is overwegend ingetogen met veel aandacht voor licht. Zowel voor- als achterkanten zijn gesitueerd langs de openbare zijde, hetgeen soms leidt tot willekeurige en ‘rommelige’ situaties.

De wijken vanaf de jaren ‘80 hebben een duidelijk imago door een uitgesproken stedenbouwkundige opzet en architectuur. De wijken kennen verschillende architectuurthema’s, gerelateerd aan de stedenbouwkundige situatie. De samenhang wordt bepaald door de ritmische herhaling van massa’s, vormen en gevelkarakteristieken en het specifieke architectuur–beeld. De vormgeving varieert van eigentijdse architectuurstijlen met opvallende vormen, materialen en kleuren tot historiserende woonbebouwing in landelijke of klassieke stijlen. Er is sprake van wisselende hoofdvormen, in één tot drie bouwlagen met een plat dak of een kap.

Op belangrijke stedenbouwkundige locaties zijn verbijzonderingen toegepast, hetgeen bijdraagt aan de oriëntatie in de woonwijk.

afdrukken