2 Planmatige woonbuurten

TUINDORPEN

Tuindorpen zijn ontstaan aan het begin van de negentiende eeuw. Als alternatief voor de overvolle stad en diens ongezonde woonomstandigheden werden woonwijken gebouwd waarin de menselijke maat en de individuele woning weer een grote rol spelen. In Nederland was het gedachtegoed van architect Granpré Moliér bepalend voor de tuinwijkgedachte. Omdat de tuin een belangrijk onderdeel vormde in de tuinwijkgedachte heeft elke woning zijn eigen tuintje. Bovenwoningen werden dus vermeden. Kenmerkend is de uniformiteit van de stedenbouwkundige indeling en de architectuur en het oog voor detail en individualiteit. Ook is de overgang van privé ruimte naar de openbare weg zorgvuldig vormgegeven. De huizen zijn opgetrokken uit baksteen, soms gestukadoord in lichte kleuren, en afgedekt met forse doorgaande daken voorzien van rode pannen, dakoverstekken en brede goten. De gevels zijn voorzien van ornamenten, houten kozijnen, rechthoekig van vorm en regelmatig onderverdeeld met stijlen en roeden. De detaillering is ambachtelijk. Alleen in Geldermalsen kan een klein gebied worden getypeerd als tuindorp.





TRADITIONELE STROKEN- EN BLOKVERKAVELING

De verkaveling van uitleggebieden vlak na de Tweede Wereldoorlog (de jaren ’50 en ’70) wordt gekenmerkt door een eenvoudig patroon van rechte straten, vaak gerelateerd aan de oorspronkelijke landschappelijke structuur, en met een symmetrisch straatprofiel en straatgericht wonen. De bouwblokken bestaan veelal uit twee bouwlagen, afgedekt door een zadeldak. De blokken hebben wisselende lengtes, variërend van vrijstaande, twee-onder-één-kap-woningen en rijtjeswoningen. De herhaling en gelijkvormigheid van de woonblokken, met eenvoudige hoofdmassa’s en kapvormen en de doorlopende gootlijn, zorgen voor rust en samenhang. Van oorsprong hebben de straten een open straathoek. Er is een duidelijk onderscheid tussen voor- en zijgevel. De indeling van de woningen is duidelijk afleesbaar in de gevel. In het begin van de Wederopbouwperiode, vlak na de Tweede Wereldoorlog, is de architectuur traditioneel en ambachtelijk en is metselwerk de hoofddrager van de gevelindeling. Later is deze, onder invloed van nieuwe bouwmethodieken, eenvoudiger en meer rationalistisch en wordt het gebruik van de eerste geprefabriceerde elementen zichtbaar. De woning scheidende wanden geven de ritmiek aan in de gevel en daartussen zijn geprefabriceerde puien gemonteerd als voor- en achtergevel. Deze gevels zijn horizontaal verdeeld in borstweringen en gevelopeningen en het ambachtelijke metselwerk is beperkt tot de kopgevels.











WOONERVEN

Als reactie op de traditionele stroken- en blokverkaveling, die als zakelijk en monotoon werden ervaren, is in de jaren ’70 meer gebouwd in relatie tot de ‘menselijke’ schaal. Intimiteit en ruimte voor de kinderen om op straat te spelen werden het uitgangspunt van het woonerfconcept. Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet van deze wijken is het grillige stratenpatroon met weinig doorgaande wegen. De woonerven zijn sterk naar binnen gericht en informeel ingericht. De stoep ontbreekt en de auto is te gast. Bij de woningen die zijn geclusterd rondom de woonerven ontbreekt een duidelijk onderscheid tussen voor- en achterkanten. Deze wijken bestaan hoofdzakelijk uit ééngezinswoningen. Geledingen in de dakvlakken en verspringingen in de rooilijn, onder andere doordat de bergingen vaak voor de woningen zijn geplaatst, zorgen voor diversiteit en kleinschaligheid in de openbare ruimte. De diversiteit aan architectuurstijlen is groot maar altijd ingetogen en introvert. De detaillering is eenvoudig.





THEMATISCHE WONINGBOUW

In de jaren tachtig ontstaat een veelvormige postmoderne stedenbouw en architectuur. Er is veel aandacht besteed aan de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. De wijken kennen verschillende architectuurthema’s, gerelateerd aan de stedenbouwkundige situatie waarmee de individualiteit van een wijk of buurt tot uitdrukking kan worden gebracht. In tegenstelling tot de woonerven is weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Architectuur en openbare ruimte zijn in samenhang ontworpen. De voorzijde is gericht naar de straat en de achtertuinen zijn aan binnengebieden gelegen. De samenhang wordt bepaald door de ritmische herhaling van massa’s, vormen en het specifieke architectuurbeeld. De complexwaarde is hierbij belangrijk. De vormgeving varieert van eigentijdse architectuurstijlen met opvallende vormen, materialen en kleuren tot historiserende woonbebouwing in landelijke of klassieke stijlen. Het kleur en materiaalgebruik is niet meer onder één noemer te brengen en erg verschillend per wijk of complex.







INDIVIDUELE WONINGBOUW

Deze buurten en gebieden bestaan uit vrijstaande en twee- onder- één- kapwoningen in één of twee bouwlagen met kap, die onderling een grote variatie vertonen. Er is meestal sprake van woningen uit verschillende tijdsperioden. Projectmatige woningbouw komt in deze buurten niet of nauwelijks voor. De straten hebben veelal een dorps en groen karakter. Dit wordt bepaald door de dorpse uitstraling van de architectuur van de woningen en de maat en inrichting van de bijbehorende tuinen. De variatie ontstaat door verschillen in situering, stijl, vorm, kleur, materiaal en detaillering. De bebouwing is overwegend op de openbare ruimte georiënteerd en het straatbeeld wordt gevormd door de woningen gezamenlijk. De inrichting van de openbare ruimte bestaat daarbij vaak uit een straat die begeleid wordt door een trottoir en bomen. Een te grote verscheidenheid in verschijningsvorm tussen de woningen onderling werkt meestal negatief omdat hierdoor een onsamenhangend straatbeeld kan ontstaan. Dit hangt af van de grote van de kavels c.q. de afstand tussen de woningen onderling. Met name na de jaren ’90 zijn de kavels kleiner geworden en de woningen groter, waardoor meer samenhang in architectuur nodig is. Bij recente plannen is soms zelfs beeldregie toegepast om een zekere samenhang te verkrijgen.









afdrukken