Deel II: Opzet nota en leeswijzer

In de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen concrete criteria voor kleine bouwwerken en globale richtlijnen voor grotere bouwopgaven. Voor grotere bouwopgaven bieden concrete criteria vaak onvoldoende ruimte voor maatwerk. Ook is de essentie van ruimtelijke kwaliteit eigenlijk niet te vatten met concrete criteria. Daarnaast wordt bij een grotere bouwopgave doorgaans een deskundig ontwerper ingeschakeld. In de praktijk blijkt dan dat vakmanschap en een goed samenspel tussen de verschillende disciplines dan van groot belang zijn. De Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit reikt daarom voor grotere bouwopgaven richtlijnen aan die ruimte bieden om een inhoudelijke dialoog te kunnen voeren met initiatiefnemers. Dit past ook beter bij de toekomstige werkwijze onder de Omgevingswet.
De nadruk van kwaliteitsborging verschuift daarmee van achteraf adviseren naar dialoog in een vooroverlegstadium. De richtlijnen zijn bedoeld als een globaal toetsingskader. Ze geven ontwerpers een richting, maar bieden tevens ruimte voor ontwerpvrijheid c.q. de eigen interpretatie van ontwerpers. Het gaat hierbij niet alleen om het plan op zich, maar ook hoe het plan wordt ingebed in zijn omgeving (de stedenbouwkundige of landschappelijke context). De richtlijnen zijn rechtstreeks gekoppeld aan een beleidsniveau. Zo heeft een gebied waarvoor het beleidsniveau Respect geldt een andere set richtlijnen, dan het gebied waarvoor het beleidsniveau Keuze geldt.

CRITERIA VOOR KLEINE BOUWWERKEN

De meeste aanvragen betreffen kleine bouwwerken aan of bij woningen. Aanvragers zijn vaak burgers die niet-deskundig zijn op het gebied van bouwen en zich vaak ook niet laten adviseren door een deskundige. Deze bouwer heeft meestal weinig kennis van procedures en beleidsvisies en hecht aan een snel en efficiënt lopend vergunningstraject, met goede voorlichting en duidelijke randvoorwaarden. Concrete criteria, ondersteund door beeldmateriaal dat duidelijk maakt waar het om gaat zijn hier gewenst. Deze criteria zijn gericht op het realiseren van evenwichtige verhoudingen tussen volumes c.q. elementen én een verzorgd en samenhangend bebouwings- en straatbeeld. Daarnaast kunnen ze een bouwplan een toegevoegde waarde geven, op zichzelf en voor de omgeving, in het belang van het individu en de samenleving. Ze zijn aanvullend op de mogelijkheden van het bestemmingsplan, die vooral gaan over plaatsing, maatvoering en functie. Ze zijn concreet, maar ook algemeen geformuleerd, zodat ze bij vrijwel alle woningen in alle deelgebieden toepasbaar zijn. Voor de categorie reclame wordt wel een duidelijk onderscheid gemaakt tussen verschillende criteria voor verschillende deelgebieden. De criteria voor kleine bouwwerken zijn te vinden in deel V.

DEELGEBIEDEN

In de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit worden in de gemeente zeven deelgebieden onderscheiden:

  1. Historische dorpsgebieden
  2. Planmatige woonbuurten
  3. Gebieden met een bijzondere functie
  4. Bedrijventerreinen
  5. Buitengebied / dijklinten en uiterwaarden
  6. Buitengebied / oeverwallen
  7. Buitengebied / komgronden

Naast een compacte beschrijving van de ruimtelijke situatie worden per deelgebied de kernkwaliteiten beschreven en ambities aangereikt. Afhankelijk van de kwetsbaarheid of juist draagkracht van een gebied, wordt meer vrijheid geboden of juist meer zorgvuldigheid gevraagd. Dit komt ook tot uitdrukking in de richtlijnen.

Deelgebieden, kernkwaliteiten en ambities worden beschreven in deel III. De richtlijnen staan overzichtelijk samengevoegd op één pagina, achterin in deel VIII.

BELEIDSNIVEAUS

De richtlijnen en ambities zijn afhankelijk van het beleidsniveau dat van toepassing is op het deelgebied. Dit beleidsniveau geeft uitdrukking aan de houding die van belang gewenst wordt bij de planontwikkeling en -beoordeling. De niveaus onderscheiden zich in de mate van vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige of landelijke structuur en architectuur. We onderscheiden de volgende beleidsniveaus:

VRIJ

  • Verandering en handhaving van het (bebouwings)beeld zijn beide mogelijk, de stedenbouwkundige en/of landschappelijke basis wordt behouden door de bepalingen in het bestemmingsplan.
  • UITGANGSPUNT: eigen verantwoordelijkheid van burgers
  • Het bouwplan trekt zich niets aan van de gebouwde omgeving
  • MIDDEL: geen criteria
  • Geen beoordeling mbt uitstraling naar de omgeving; het bestemmingsplan is bepalend.

KEUZE

  • Verandering en handhaving van het (bebouwings)beeld zijn beide mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur, maar altijd met behoud van stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden.
  • UITGANGSPUNT: in tact houden/niet aantasten van de omgevingskwaliteit
  • Geen uitschieters in de hoofdopzet van de omgeving
  • MIDDEL: voegen in
  • Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving.

RESPECT

  • Essentiële kenmerken van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek op het gebied van stedenbouw/landschap en architectuur worden gerespecteerd.
  • UITGANGSPUNT: passen bij de omgeving 
  • Vloeiende overgangen in de hoofdopzet van de omgeving. 
  • MIDDEL: afstemmen op 
  • Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over.

BEHOUD (geldt voor beschermde monumenten en dorpsgezichten)

  • Behoud en herstel van het aanwezige of oorspronkelijke bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historische karakteristiek van stedenbouw, architectuur, landschap of cultuurhistorie zijn uitgangspunt.
  • UITGANGSPUNT: versterken van de omgevingskwaliteit
  • Geen afwijking in de hoofdopzet van de omgeving
  • MIDDEL: gelijk of interpretatie
  • Bouwmassa’s voegen zich binnen uitersten van de omgeving én nemen ook de beeldbepalende elementen over. De uitvoering van onderdelen krijgt evenveel aandacht als bij de omgeving.

Bij het bepalen van het beleidsniveau voor een deelgebied wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • de mate van authenticiteit;
  • de mate van zeldzaamheid van een stedenbouwkundige typologie;
  • de mate waarin een gebied beeldbepalend is;
  • de mate waarin de stedenbouwkundige structuur en architectuur in een gebied samenhangend zijn.

OVERZICHT GEBIEDEN EN BELEIDSNIVEAUS



THEMA'S

In de gids is voor onderstaande zes thema’s achtergrondinformatie opgenomen. De thema’s zoals beschreven in deel IV zijn:

A. Zorg voor de omgeving van een monument
B. Monumenten verbouwen en verduurzamen
C. Historische boerderijen
D. Nieuwe Hollandse Waterlinie
E. Natuurinclusief bouwen
F. Kleine zonnevelden voor eigen gebruik

ALGEMENE CRITERIA

Aan planbeoordeling liggen algemeen geldende kwaliteitsprincipes voor de bebouwing ten grondslag met betrekking tot vakmanschap en zeggingskracht van het ontwerp. In het geval dat de welstandcriteria ontoereikend zijn of wanneer een bouwplan afwijkt van de welstandscriteria, maar door een bijzondere schoonheid een gewenste toevoeging aan de omgeving is, kan worden teruggevallen op algemeen geldende kwaliteitsprincipes.
De welstandscommissie kan B&W in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren om af te wijken en hiertoe gebruik te maken van algemene welstandscriteria. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt hierbij uiteraard hoger. De algemene criteria worden beschreven in deel VI.

EXCESSENCRITERIA

De gemeente heeft de mogelijkheid om repressief in te grijpen indien vergunningsvrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand (Woningwet art. 12, lid 1). Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Op grond van artikel 13a Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. In geval van een exces moeten burgemeester en wethouders kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit. Deze zijn opgenomen in deel VII.

afdrukken