Overige erven

Beleid voor dit gebied

Algemeen

Over het algemeen dient de bebouwing in samenhang geclusterd te zijn op het erf, omdat dit van oudsher al zeer bepalend is voor het landschappelijke beeld. Bij het bepalen van de erfopzet en de groepering van de gebouwen dient ingespeeld te worden op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke elementen. Daarbij gaat het ondermeer om het aanwezige landschapstype, de schaal van het gebied, het verkavelingspatroon de eventueel aanwezige hoogteverschillen. Voor de beschrijving hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 3.2 Ruimtelijk kader.

Ten aanzien van de inrichting van het erf dient er zorggedragen te worden voor een logische ontsluiting van het bouwperceel, waarbij de hoeveelheid verhard terrein zoveel mogelijk beperkt wordt. Ook dient er zorgvuldig omgegaan te worden met (tijdelijke) opslag van goederen. Voor een goede inpassing van overige erven in het landschap is erfbeplanting onmisbaar.

De afzonderlijke gebouwen op een perceel dienen samen, qua oriƫntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble te vormen. Het hoofdgebouw, de boerderij of het woonhuis, dient zich duidelijk als hoofdgebouw te manifesteren. De bedrijfsgebouwen dienen daarom teruggelegen ten opzichte van de boerderij of het woonhuis te worden gesitueerd. Ook 'ondergeschikte' gebouwen en objecten dienen ondergeschikt gesitueerd te worden.

Bij gebouwen met meerdere 'voorzijden' en/of gebouwen die vanaf meerdere wegen zichtbaar zijn, wordt voor elke wand de geldende gebiedscriteria gehanteerd.

Toepassing van moderne materialen past bij de moderne vormgeving van de overige (boeren)erven, mits de schaal, maat en kleur geen contrast vormt met de omgeving, landschappelijke inpassing speelt ook hier een centrale rol.

Differentiatie welstandsniveaus

Bij de beoordeling van bouwplannen op overige erven dienen de aanwezige waarden meegewogen te worden. Voor overige erven in het buitengebied is welstandsniveau 2 van toepassing.

afdrukken