Welstand in de praktijk
In de praktijk zal de welstandsnota als een praktisch naslagwerk worden gebruikt. De planindiener die wil weten wat de welstandscriteria voor zijn of haar bouwplan zijn, zal eerst kijken of het bouwplan valt onder de 'veel voorkomende kleine bouwplannen' (zie Hoofdstuk 5). Voor een dakkapel bijvoorbeeld - mits deze niet vergunningvrij is - volstaat het voor de planindiener om kennis te nemen van de betreffende welstandscriteria. Hij kan bij de afdeling Vergunningen en Handhaving navragen of er in zijn straat een 'standaarddakkapel' als maatgevend kan worden beschouwd en nagaan of er voor het betreffende gebied nog iets bijzonders over dakkapellen wordt gezegd. Met deze informatie heeft de planindiener voldoende gegevens om een dakkapel te realiseren die voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandsbeoordeling kan dan vaak snel worden afgehandeld.
Wil de planindiener een andere dakkapel dan kan hij (liefst via de ontwerper) daarover in overleg treden met de afdeling Vergunningen en Handhaving. Het bouwplan wordt dan, eventueel als vooroverleg, aan de rayonarchitect voorgelegd. Deze toetst het bouwplan aan de daarvoor geldende criteria voor kleine bouwwerken (zie Hoofdstuk 5). Mocht er reden zijn om hiervan af te wijken, bijvoorbeeld omdat het plan niet voldoet aan de criteria, maar wel aan redelijke eisen van welstand, dan wordt het in eerste instantie getoetst aan de relevante gebiedscriteria en – mochten die ook geen uitsluitsel geven – aan de algemene criteria in de nota. In principe wordt het plan dan doorgeschoven naar de commissie.
De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats een vangnet en dienen om bouwplannen die het aanzien niet waard zijn, uit de gemeente te weren. Dat is formeel de bedoeling van het welstandstoezicht. Maar veel liever zien we bouwplannen waarbij de welstandscriteria worden gebruikt als opstapje, als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving.