8.1 Toelichting
Ten behoeve van de toetsing van de licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen zijn zogenaamde sneltoetscriteria geformuleerd. Het gaat hier om objectieve welstandscriteria die de planindiener vooraf zoveel mogelijk duidelijkheid dienen te geven. Bij de lichte bouwvergunningprocedure mag de afhandeling maximaal 6 weken duren. Er zijn sneltoetscriteria opgesteld voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen, erfafscheidingen en rolhekken, luiken en rolluiken.
Welstandstoetsing van licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken
Bij de lichte bouwvergunningsprocedure hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om zelf te toetsen aan redelijke eisen van welstand zonder advies te vragen aan de welstandscommissie.
Het gemeentebestuur is van mening dat alle bouwwerken die zichtbaar zijn vanaf de weg, openbaar groen of water bepalend zijn voor het straatbeeld en dus met zorg beoordeeld moeten worden op redelijke eisen van welstand. Alle licht-bouwvergunningplichtige plannen aan de voorkant worden voor advies aan [een lid van] de welstandscommissie voorgelegd. Hiervoor volgt de gemeente de voor- en achterkantbenadering zoals omschreven in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken'.
Het gemeentebestuur is tevens van mening dat het gebiedsgerichte welstandsbeleid doorgezet dient te worden in de welstandstoetsing van licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Alle licht-bouwvergunningplichtige plannen in een zeer waardevol of bijzonder welstandsgebied (welstandsniveau 1 of 2) worden derhalve ook voor advies aan [een lid van] de welstandscommissie voorgelegd.
Alle licht-bouwvergunningplichtige bouwplannen aan de achterkant in een regulier welstandsgebied (welstandsniveau 2 of 3) worden beoordeeld door een ambtenaar van het bouwtoezicht, die daartoe door burgemeester en wethouders is gemandateerd. Wanneer een bouwplan niet aan de sneltoetscriteria voldoet of wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria, kan het bouwplan alsnog aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De welstandscommissie maakt in dergelijke gevallen tevens gebruik van de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de algemene welstandscriteria. Van zo'n bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij de aangewezen monumenten.
Toetsing bij beschermde gezichten en monumenten
Bij Algemene Maatregel van Bestuur is bepaald dat het bouwvergunningsvrij bouwen in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988, niet van toepassing is. Bouwvergunningsvrij wordt dan licht-bouwvergunningplichtig. In deze gevallen zal de bouwaanvraag altijd voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
Hierbij wordt naast de sneltoetscriteria tevens gebruik gemaakt van de volgende aanvullende criteria:
- De contouren en het silhouet van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw dienen zichtbaar te blijven;
- Vormgeving en detaillering dienen passend te zijn in het architectuurbeeld en de bouwstijl van het hoofdgebouw, waarbij een hedendaagse interpretatie op de historische kenmerken mogelijk is;
- Detaillering moet in harmonie zijn met gebouw en omgeving, gevarieerd en zorgvuldig;
- Het te gebruiken materiaal moet gelijk zijn aan of vergelijkbaar zijn met die van het bestaande hoofdgebouw. Kunststoftoepassingen zijn niet toegestaan;
- Het kleurgebruik moet aansluiten bij de aard en het (historische) karakter van het gebouw;
- In plaats van dakkapellen is het plaatsen van dakramen een betere optie voor daglichttoetreding, tenzij de dakkapel in authentieke staat wordt vormgegeven;
- Zonnepanelen of -collectoren op het voordakvlak of zijdakvlak indien deze zichtbaar is vanaf de weg of openbaar groen zijn niet toegestaan;
- Erfafscheidingen dienen een sterke samenhang met de bestaande architectuur van het hoofdgebouw te tonen. Grootte, vormgeving, materialisering en detaillering van erfafscheidingen worden hier kritischer beoordeeld.
Voor- en achterkant benadering (AMvB)
De voor- en achterkant benadering houdt in dat er met het oog op stedenbouw en welstand in een aantal gevallen verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant van een bouwwerk. Vanuit welstandsoptiek is het bouwen aan de voorkant in het algemeen kwetsbaarder dan het bouwen aan de achterkant.
Onder voorkant wordt in dit verband verstaan de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.
Onder achterkant wordt in dit verband verstaan de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw; de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen.
Het begrip 'weg' wordt nader verklaard in de Wegenverkeerswet. Bij het begrip 'openbaar groen' moet worden uitgegaan van hetgeen daaronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan, zoals parken plantsoenen en speelveldjes, die het gehele jaar (of een groot deel van het jaar) voor het publiek toegankelijk zijn. 'Gekeerd naar de weg of het openbaar groen' impliceert dat tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen een directe feitelijke relatie is. Die relatie is er niet wanneer zich tussen het gebouw of het erf en de weg of het openbaar groen andere begrenzende elementen aanwezig zijn, zoals het erf van de buren, bos, (bij)gebouwen of water. Dit betekent dat bijvoorbeeld bij een sloot als scheidend element de zijkant gekeerd naar de weg of het openbaar groen een achterkant wordt in plaats van een voorkant.
Met het oog op behoud van kwaliteit worden bouwwerken aan de voorkant altijd kritischer beoordeeld. In de sneltoetscriteria is daarom voor een aantal bouwwerken onderscheid gemaakt tussen bouwwerken aan de voorkant en aan de achterkant. Voor dakkapellen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, kozijn- en gevelwijzigingen is in de welstandcriteria onderscheid gemaakt in criteria voor de voor- en achterkant, zoals deze begrippen door de AMvB zijn vastgelegd.