Agrarisch landschap
Het agrarische landschap is qua oppervlakte het grootste welstandsgebied van de gemeente. Het agrarische landschap maakt onderdeel uit van het Land van Maas en Waal, waarbij het rivierengebied uit een aantal landschapstypen bestaat. Buitendijks liggen de uiterwaarden en binnendijks de stroomruggen en het komgrondgebied. De uiterwaarden zijn in deze welstandsnota samen met de natuurgebieden als een apart gebied uitgewerkt.
Stroomruggen
De meanderende rivieren hebben ervoor gezorgd dat er in het gebied verschillende stroomruggen zijn ontstaan. Deze stroomruggen lopen evenwijdig aan de rivieren en worden overwegend van oost naar west steeds smaller. Langs de Waal is sprake van een veel bredere stroomrug dan langs de Maas. Door de natuurlijke verlegging van rivierlopen in het verleden zijn ook in het middengebied enkele stroomruggen ontstaan.
Op deze stroomruggen zijn ook de eerste nederzettingen te vinden en momenteel de meeste dorpskernen op Horssen na. Vóór de aanleg van dijken werden de dorpen op de hoger gelegen stroomruggen gebouwd om wateroverlast te voorkomen. Rond 1300 werd de dijkring van de Bommelerwaard gesloten. Als gevolg van dijkdoorbraken gingen bewoners hun erven ophogen, dit waren de vluchtheuvels of zogenaamde woerden. Nog steeds zijn in het gebied woningen en boerderijen te vinden die op dergelijke vluchtheuvels gebouwd zijn.
Het landschap op de stroomruggen heeft van oorsprong een besloten en kleinschalig karakter met een onregelmatige blokverkaveling en een dicht netwerk van slingerende wegen. De gronden zijn van oudsher voornamelijk in gebruik voor akkerbouw, weilanden, boomgaarden, (glas)tuinbouw en fruitteelt. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit (vrijstaande) boerderijen en woningen aan de doorgaande dijkroutes langs zowel de Maas als Waal. De overgangen naar de rivier zijn veelal zeer abrupt door de aanwezigheid van rivierdijken op de buitenranden van de stroomruggen en de daar gelegen dorpskernen en bebouwing. De overgang naar het komgrondgebied is daarentegen veel geleidelijker door een verdunning van bebouwing en beplanting.
De kleinschalige mozaïek van het landschap verminderd echter door de verdere uitbreiding van oude bewoningskernen, de uitbreiding van bedrijvigheid en intensivering en schaalvergroting van de landbouw op sommige plekken. Hierdoor raakt de visueel-ruimtelijke relatie tussen komgronden en oeverwal/rivier verstoort.
Komgrondgebied
De komgebieden zijn gevormd door het inklinken van de door de rivieren afgezet klei. Deze klei heeft slechte eigenschappen ten aanzien van de waterhuishouding, waardoor het grondgebruik van oudsher vooral uit weiland bestaat. De komgebieden hebben een open karakter met veelal een rechtlijnige strokenverkaveling en een hoofdzakelijk oostwest lopende water- en wegenstructuur. Naar de randen van de komgebieden en langs de wegen treed verdichting op met bebouwing en beplanting. Door de gunstige samenstelling van de grond na het ingrijpen van de mens in de waterhuishouding, worden met name de stroken langs de oeverwallen steeds meer in gebruik genomen ten behoeve van akkerbouw, glastuinbouw en fruitteelt. Hierdoor raken de kenmerkende openheid en uitgestrektheid van het poldergebied steeds meer verstoord.
Agrarische bedrijfsbebouwing
Verspreid in het buitengebied liggen met regelmaat agrarische bedrijven. Deze clusters van woonboerderijen met agrarische bedrijfsbebouwing zijn goed zichtbaar in het overwegend open landschap, ondanks de omzoming van sommige bedrijven met erfbeplanting en bomen. De oudere agrarische erven nemen een eigen positie in binnen het landschap. Het zijn clusters van bouwmassa's die onregelmatig ten opzichte van elkaar zijn geplaatst. Hierbij komen veel T-boerderijen voor. Dit boerderijtype bestaat uit een gekoppelde woning en schuur. De woning staat loodrecht op de schuur en bestaat uit één of twee bouwlagen afgedekt met een schilddak of zadeldak. De kaprichting van de woning staat parallel aan de straat. Tegen de woning staat een langwerpige schuur met een zadeldak waarvan de noklijn lager is dan die van het woongedeelte.
De nieuwere agrarische bedrijven hebben meestal vrijstaande woningen op ruime kavels georiënteerd op de weg. Sommige erven maken deel uit van een bebouwingslint. Deze woningen hebben een grote variatie in gevels, kapvormen en bouwstijl, meestal zonder enige relatie met het agrarische verleden. Achter of naast de woningen liggen de bijgebouwen en technische voorzieningen als silo's, warmteopslagtanks, traforuimten en dergelijke in een rechthoekig patroon. De situering van dergelijke voorzieningen zichtbaar vanaf de openbare weg, zorgt samen met de opvallende vormgeving en materialisering, waaronder metaal, aluminium en dergelijke, voor een verstoring van het bebouwingsbeeld.
De laatste jaren vindt er een ingrijpende schaalvergroting plaats in de agrarische bebouwing, waardoor de behoefte aan meer en grotere bedrijfsruimten is ontstaan. De oudere schuren maken plaats voor grote loodsen van damwandprofielen en metalen daken. In enkele gevallen is er sprake van een gemetselde wand. De dakhelling van deze schuren is veelal niet meer dan het minimaal benodigde, dat wil zeggen zo'n 15° tot 25°. De toegepaste kleurstellingen variëren tussen groen, wit, grijs, blauw, rood en bruin voor de damwanden en groen, wit, zwart en grijs voor de daken. Doordat deze nieuwe materialen niet of nauwelijks verweren blijft de oorspronkelijke kleur zeer lang behouden. Dit kan in bepaalde gevallen een contrast opleveren met het omliggende landschap.
De nieuwe bedrijfsbebouwing verhoudt zich vaak moeizaam ten opzichte van de oudsher aanwezige bebouwing en de schaal van het landschap. Ook vindt er op voormalige boerenerven een functieverschuiving plaats naar wonen en andersoortige bedrijvigheid, waardoor de oorspronkelijke karakteristiek van de erven eveneens onder druk is komen te staan.